Verbs (all parts) 98 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to count (long form)	te tellen
	Tom won’t mind.	Dat zal Tom niet storen.
	The dog is chewing a bone.	De hond knaagt aan een bot.
	They demanded compensation.	Zij eisten een vergoeding.
	Are you checking the result?	Polsen jullie het resultaat?
	she talks your ears off your head	ze kletst je de oren van het hoofd
	She danced exuberantly to the music.	Ze danste uitbundig op de muziek.
	I must clean the bathroom right away.	Ik moet onmiddellijk de badkamer kuisen.
	His wife nags him constantly.	Zijn vrouw zit voortdurend aan zijn kop te zeuren.
	‘Shoot!’ ordered Elisa and the king let the string of the bow go.	‘Schiet!’ beval Elisa en de koning liet de pees van de boog los.