Was je op dat moment getrouwd?
De trein is in aantocht.
de aantocht van de winter
Tom is een beetje boos op Mary.
op de universiteit
Hij hing het aan de grote klok.
Ik ga naar Boston vliegen.
Spot niet met vreemdelingen.
in nauw overleg met onze klant
Ik heb vijftig euro in mijn zak.
Dit is een foto van mijn school.
Ik werk op het consulaat.
Ik ben in verwachting.
Hij spot altijd met de anderen.
Hij staat op de rand van de afgrond.
Ik ken drie van de mensen in de foto.
waarop een kerk, een kar met paard
Wat zei je precies tegen Tom?
«Grootmoeder!» riep de kleine uit.
Je hoeft niet meer alsof te doen.