Understand spoken Dutch

Nouns Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
Here an old woman lived with her cat and her chicken.

Hier woonde een oude vrouw met haar kater en haar kip.

The violin, the piano, and the harp are musical instruments.

De viool, de piano en de harp zijn muziekinstrumenten.

The violin is a string instrument with four strings.

De viool is een snaarinstrument met vier snaren.

Where is an ATM?

Waar vind ik een geldautomaat?

I need a toothbrush.

Ik heb een tandenborstel nodig.

What does John do in the furniture factory?

Wat doet Jan in de meubelfabriek?

He quickly adjusted to the new situation.

Hij is de nieuwe situatie rap gewoon geworden.

There she sat, under the beautiful Christmas tree

Daar zat zij nu onder de heerlijke Kerstboom

We have lunch at around three o’clock in the afternoon.

Omstreeks drie uur in de middag gaan we lunchen.

I know my daughter better than anybody else.

Ik ken mijn dochter beter dan wie dan ook.

We don’t need any more problems.

We hebben geen behoefte aan nog meer problemen.

I know that I have to improve my Dutch.

Ik weet dat ik mijn Nederlands moet verbeteren.

and then twenty more feather-down quilts on the mattresses

en toen nog twintig donzen bedden op de matrassen

I wonder whether Tom is colorblind.

Ik vraag me af of Tom kleurenblind is.

Do you shave with shaving cream or soap?

Scheer je met scheerschuim of zeep?

Tom’s drowning.

Tom is aan het verdrinken.

“Believe me, it is a turkey egg!”

“Geloof mij, het is een kalkoenenei!”

Is there an ATM around here?

Is er een geldautomaat in de buurt?

A fool and his money are soon parted.

Een dwaas en zijn geld worden snel gescheiden.

On Saturday evening he goes to his favorite pub.

Op zaterdagavond gaat hij naar zijn favoriete kroeg.