te eten
de hemel
de staat
voordeur
te houden
Wat wilde je?
in mijn staat
hemelsnaam
Je moet goed eten.
Hij deed de deur open.
Je mag niet te veel eten.
Ik deed het voor het geld.
en zij zeiden allemaal
Ik had dat niet moeten eten.
Tom wilde naar huis komen.
het wist zelf niet, hoe het zich zou houden
Mensen kunnen niet leven zonder water.