de kamer
een kamer
zij kon in de kamer zien
Yanni ging terug naar zijn kamer.
Is er een badkamer in de kamer?
de deur
eetkamer
Staat de deur open?
De deur gaat naar de badkamer.
Is er een telefoon in de kamer?
voordeur
Hij deed de deur open.
de boeken
schoolboeken
de woonkamer
eenpersoonskamer
tweepersoonskamer
Kunt u mijn kamer schoonmaken.
de televisie
een televisie