English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)

English	Dutch	Learn
the soot	het roet	Learn
the sores	de zweren	Learn
the sorrow	het verdriet	Learn
the soul	de ziel	Learn
the sound	het geluid	Learn
The sound of roaring engines is disturbing for local residents.	Het geluid van ronkende motoren is storend voor buurtbewoners.	Learn
The sounds are becoming more unusual.	De geluiden worden ongewoner.	Learn
the soup	de soep	Learn
the source	de bron	Learn
the sources	de bronnen	Learn
the south	het zuiden	Learn
the South Pole	de Zuidpool	Learn
the sovereign; the queen	de vorstin	Learn
the spaceship	het ruimteschip	Learn
the Spanish capital Madrid	de Spaanse hoofdstad Madrid	Learn
the Spanish city of Barcelona	de Spaanse stad Barcelona	Learn
The Spanish police tried to stop people from voting in Catalonia.	De Spaanse politie trachtte te verhinderen dat het volk in Catalonië kon stemmen.	Learn
the sparks	de vonken	Learn
the sparrow	de mus	Learn
The speaker’s assertion is dubious.	De bewering van de spreker is twijfelachtig.	Learn
the spear	de speer	Learn
the specialty	de specialiteit	Learn
the spectator	de toeschouwer	Learn
the speech	de toespraak	Learn
the speech	de rede	Learn
The speech by De Wever	De toespraak van De Wever	Learn
The speech took too long.	Het betoog duurde te lang.	Learn
The speech was boring.	Het betoog was saai.	Learn
the speech; language	de spraak	Learn
the speed	de vaart	Learn
the speeds	de snelheden	Learn
the spell	de ban	Learn
the spell; the saying	de spreuk	Learn
the sperm whale	de potvis	Learn
the sphere	de bol	Learn
the spices	de specerijen	Learn