Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)
English Dutch Recording Learn
the cabinet

het kabinet
the café

het café
the cage

de kooi
the cages

de kooien
the cake

de koek
the cake

de taart
the cakes; biscuits

de koeken
the calculator

de rekenmachine
the calendar

de kalender
the calling

de roeping
the camera

de camera
the campaign

de campagne
the can

het blik
the canal

de gracht
the canal house

het grachtenpand
the canals

de grachten
The canary sings cheerfully in its cage.

De kanarie zingt vrolijk in zijn kooi.
the cancer

de kanker
the candidate

de kandidaat
the candidates

de kandidaten
the candle

de kaars
the candlelight

het kaarslicht
the candy

het snoep
The canopy of the sky is sprinkled with stars.

Het gewelf van de hemel is bezaaid met sterren.
The canopy of the starry sky is breathtaking.

Het gewelf van de sterrenhemel is adembenemend.
the cap

de pet
the capabilities

de vermogens
the capital

de hoofdstad
The capital of the United Kingdom is London.

De hoofdstad van het Verenigd Koninkrijk is Londen.
the capsicum; the bell pepper

de paprika
the captain

de aanvoerder
The captain shared the plunder fairly.

De kapitein deelde de buit eerlijk.
the car

de auto
The car ended up sideways on the tram tracks.

De wagen kwam zijlings op de tramsporen terecht.
The car stopped right in front of them.

De auto stopte vlak voor hen.
The car was on fire.

De auto stond in brand.