Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)
English Dutch Recording Learn
Tom and Mary live in the same city.

Tom en Mary wonen in dezelfde stad.

Tom and Mary live in the same state.

Tom en Mary wonen in dezelfde staat.

Tom and Mary live on the same floor.

Tom en Mary wonen op dezelfde verdieping.

Tom and Mary put their drinks down and started kissing each other.

Tom en Mary zetten hun drankjes neer en begonnen elkaar te kussen.

Tom and Mary wanted to spend the rest of their lives together.

Tom en Mary wilden hun volledige leven tezamen zijn.

Tom and Mary weren’t able to eat as much as they wanted.

Tom en Mary konden niet zoveel eten als ze wouden.

Tom answered right away.

Tom heeft meteen geantwoord.

Tom asked Mary whether she liked him.

Tom vroeg aan Mary of zij hem leuk vond.

Tom asked me all sorts of questions.

Tom stelde me allerlei vragen.

Tom asked me to take a picture of him.

Tom vroeg me een foto van hem te maken.

Tom assumed that it was free.

Tom ging ervan uit dat het gratis was.

Tom ate a salad.

Tom at een slaatje.

Tom ate popcorn.

Tom at popcorn.

Tom barely ate anything.

Tom at amper iets.

Tom believed you.

Tom geloofde je.

Tom bought a dog.

Tom kocht een hond.

Tom bought a watermelon.

Tom kocht een watermeloen.

Tom bought an expensive coat.

Tom kocht een dure jas.

Tom bought flowers.

Tom kocht bloemen.

Tom bought himself a new guitar for Christmas.

Tom kocht een nieuwe gitaar voor Kerstmis.

Tom bought this book for me.

Tom kocht dit boek voor ons.

Tom broke his neck.

Tom brak zijn nek.

Tom broke off a twig from the branch.

Tom brak een twijg af van de tak.

Tom brought Mary some juice.

Tom bracht Maria een beetje sap.

Tom came home very drunk.

Tom kwam heel dronken thuis.

Tom can make me feel better after a bad day.

Tom kan me beter doen voelen na een slechte dag.

Tom can stay here as long as he wants.

Tom kan hier blijven zolang als hij wil.

Tom can’t bear it.

Tom kan het niet verdragen.

Tom can’t decide whether he should go.

Tom kan niet beslissen of hij moet gaan.

Tom caught a large fish.

Tom ving een grote vis.

Tom changed his mind.

Tom veranderde van gedachte.

Tom cheated on his girlfriend for months.

Tom bedroog zijn vriendinnetje maanden lang.

Tom chopped down the branch with an ax.

Tom hakte de tak met een bijl af.

Tom complains constantly.

Tom klaagt voortdurend.

Tom confessed.

Tom heeft bekend.

Tom congratulated me.

Tom heeft me gefeliciteerd.