English-Dutch Dictionary - N

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)

English	Dutch	Learn
not an unusual pattern	geen ongewoon patroon	Learn
Not every untrue statement is a lie.	Niet iedere onjuiste bewering is een leugen.	Learn
Not everyone likes snow.	Niet iedereen houdt van sneeuw.	Learn
Not everyone who lives here is rich.	Niet iedereen die hier woont, is rijk.	Learn
Not much longer.	Niet veel langer.	Learn
not really	niet heus	Learn
not recommended	afgeraden	Learn
not true	nietwaar	Learn
not turned on	niet ingeschakeld	Learn
not yet	nog niet	Learn
notable	noemenswaardige	Learn
note (verb)	noteer	Learn
note (diminutive)	briefje	Learn
note	noot	Learn
notebook	notitieboek	Learn
noted	genoteerd	Learn
notes	aantekeningen	Learn
nothing	niets	Learn
nothing	niks	Learn
nothing	niemendal	Learn
Nothing happens by chance.	Niets gebeurt toevallig.	Learn
Nothing has changed since the beginning of humanity.	Er is niets veranderd sinds het ontstaan van de mensheid.	Learn
Nothing has resulted from his efforts.	Zijn inspanningen hebben niets teweeg gebracht.	Learn
Nothing is achieved without effort.	Zonder inspanning behaal je niets.	Learn
Nothing is beautiful but the truth.	Alleen de waarheid is schoon.	Learn
nothing more to prove	niets meer te bewijzen	Learn
Nothing will hinder my malicious plan.	Niets zal mijn kwaadaardig plan dwarsbomen.	Learn
notice	mededeling	Learn
noticeable	merkbaar	Learn
noticed	merkten	Learn
noticed	bemerkte	Learn
noticed	opgemerkt	Learn
notification	aanzegging	Learn
notifications	meldingen	Learn
noun	zelfstandig naamwoord	Learn
noun (short form)	naamwoord	Learn