English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)

English	Dutch	Learn
assertion	bewering	Learn
assertions	beweringen	Learn
assessment criterion	gunningscriterium	Learn
assessment notice	aanslagbiljet	Learn
asset; advantage	troef	Learn
assets; advantages	troeven	Learn
asshole	hufter	Learn
assigned	toegewezen	Learn
assignment	opdracht	Learn
assignments	opdrachten	Learn
assistant	assistent	Learn
association; society	vereniging	Learn
associations	verenigingen	Learn
assorted raw vegetables and dips	een schotel rauwe groenten en dipsaus	Learn
assumption	veronderstelling	Learn
assumptions	veronderstellingen	Learn
astonishing	verbazingwekkend	Learn
astute	scherpzinnig	Learn
at	bij	Learn
at	op	Learn
at	om	Learn
at	ten	Learn
at	aan	Learn
at	ter	Learn
at all times	altijd	Learn
at an early age	op prille leeftijd	Learn
at ease	op mijn gemak	Learn
At first he did not realize that he had won the speech contest.	Aanvankelijk besefte hij niet dat hij de speech-wedstrijd had gewonnen.	Learn
At first the job looked good to him, but later it became tiresome.	Aanvankelijk leek het werk leuk voor hem, maar later werd het vermoeiend.	Learn
At first, Tom thought French was difficult, but now he thinks it’s easy.	Aanvankelijk vond Tom Frans moeilijk, maar nu vindt hij het makkelijk.	Learn
At four o’clock we are going to the swimming pool.	We gaan om vier uur naar het zwembad.	Learn
at home I still have a postcard	thuis heb ik nog een ansichtkaart	Learn
At last he became exhausted, and lay still and helpless, frozen fast in the ice.	Eindelijk werd het moede, bleef doodstil liggen en vroor in het ijs vast.	Learn
at least	minstens	Learn
at least	tenminste	Learn
at night	’s nachts	Learn