Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)
English Dutch Recording Learn
ample; generous

riant

ampoule

ampul

amusement park

pretpark

an abrupt end

een abrupt einde

an absolute eye-catcher

een absolute blikvanger

An accommodation ladder is a walkway with railings to a ship.

Een valreep is een loopplank met leuningen naar een schip.

an accumulation of incidents

een opstapeling van incidenten

an acknowledgment

een erkenning

an addition

een aanvulling

an adjustment

een aanpassing

an administrative mess

een administratief kluwen

an administrative simplification

een administratieve vereenvoudiging

an admirer

een bewonderaar

an admirer

een aanbidder

an agreement

een overeenkomst

an allotment garden

een volkstuintje

an analytical mind

een analytisch denkvermogen

an angry face

een nijdig gezicht

An animal coat consists of two types of hair.

Een vacht bestaat uit twee soorten haren.

an annual report

een jaarverslag

an artwork

een kunstwerk

an assertion

een bewering

an asset

een troef

an axe murderer

een bijlmoordenaar

an eagle feather

een adelaarsveer

An eagle is flying in the sky.

Een adelaar vliegt door de lucht.

An earthquake can happen at any time.

Een aardbeving kan elk moment gebeuren.

an effort

een inspanning

an emergency meeting

een spoedoverleg

an emotional speech

een emotioneel betoog

an empty compartment

een lege coupé

an empty statement

een loze bewering

an encore

een bisnummer

an era

een tijdperk

An error may occur during installation.

Een fout kan optreden tijdens de installatie.

an escalator

een roltrap