Understand spoken Dutch

Recent Additions

Recording English Dutch Time ago created Learn
my favourite colour is red mijn lievelingskleur is rood 1 month ago
Do you want the water? Yes, please. Wil je het water? Ja, graag. 1 month ago
9 p.m. 21.00 uur 1 month ago
11 p.m. 23.00 uur 1 month ago
Yes, please. Ja, graag. 1 month ago
Do you want the water? Wil je het water? 1 month ago
before vóór 1 month ago
an unexpected trick question een onverwachte strikvraag 1 month ago
a clever trick question een slimme strikvraag 1 month ago
a difficult trick question een moeilijke strikvraag 1 month ago
He immediately fell for the trick question. Hij trapte meteen in de strikvraag. 1 month ago
The teacher asked a trick question during the test. De leraar stelde tijdens de toets een strikvraag. 1 month ago
the trick question de strikvraag 1 month ago
a trick question een strikvraag 1 month ago
comes (3rd person singular) komt 1 month ago
tasty lekker 1 month ago
of them er 1 month ago
Oh! We will not bother you. Oh! Wij zullen u niet lastig vallen. 1 month ago
Oh! I wouldn’t want to bother you. Oh! Ik wil je niet lastig vallen. 1 month ago
Is there water in the glass? Zit er water in het glas? 1 month ago
the credit card de creditcard 1 month ago
What is your favorite colour? Wat is je lievelingskleur? 1 month ago
and I’m an IT guy en ik ben een IT-man 1 month ago
For how many people? Voor hoeveel personen? 1 month ago
the name and date of birth de naam en geboortedatum 1 month ago
I’m married and I have two children. Ik ben getrouwd en heb twee kinderen. 1 month ago
Goodbye, Miss! Tot ziens, juffrouw! 1 month ago
I do cycling in the countryside Ik fiets op het platteland 1 month ago
Fine, that’s 42 francs. Oké, dat is 42 frank. 1 month ago
I do not understand the sentence. Ik begrijp de zin niet. 1 month ago
they go to the supermarket ze gaan naar de supermarkt 1 month ago
They are always on time. Ze zijn altijd op tijd. 1 month ago
They are always early. Ze zijn altijd te vroeg. 1 month ago
My son comes back this week. Mijn zoon komt deze week terug. 1 month ago
My son comes back this afternoon. Mijn zoon komt vanmiddag terug. 1 month ago
Oh! She’s not going to bother you. Oh! Ze gaat je niet lastig vallen. 1 month ago
She is behind the table. Zij staat achter de tafel. 1 month ago
Why is she going to Lyon? Waarom gaat ze naar Lyon? 1 month ago
She must do her homework. Ze moet haar huiswerk maken. 1 month ago
the train leaves at 1 p.m. de trein vertrekt om 13.00 uur 1 month ago