"where" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	How did you find out where I live?	Hoe ben je erachter gekomen waar ik woon?
	the village where I live	het dorp waar ik woon
	Where are you Sir?	Waar bent u meneer?
	Where are we Sir?	Waar zijn we, meneer?
	Where is his office?	Waar is zijn kantoor?
	Where is the cheese?	Waar is de kaas?
	Where’s her hat?	Waar is haar hoed?
	Where can I go for help?	Waar kan ik terecht voor hulp?
	Where are we going to have lunch?	Waar gaan we lunchen?
	Where are you going to have lunch?	Waar ga je lunchen?
	Where can I have lunch?	Waar kan ik lunchen?
	Where do you want to have lunch?	Waar wil je lunchen?
	Where is she going to have lunch?	Waar gaat ze lunchen?
	Where is the bus station?	Waar is het busstation?
	Can you tell me where the station is?	Kun je me vertellen waar het station is?
	Where is the taxi?	Waar is de taxi?
	Where does one find fruit?	Waar vind je fruit?
	Where do we know each other from?	Waar kennen we elkaar van?
	where he ate	waar hij at
	Where is this place?	Waar is deze plek?