Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Ask Tom whether he wants another drink.	Vraag Tom of hij nog een drankje wil.
	a liar that is right, that’s true	een treuzelaar dat klopt, dat is waar
	Tom never has a pencil with him.	Tom heeft nooit een potlood bij zich.
	Where can I buy an English newspaper?	Waar kan ik een Engelse krant kopen?
	Sami is going to judge you anyway.	Sami gaat je sowieso beoordelen.
	Let me take your temperature.	Laat me je temperatuur opnemen.
	Tom will have nightmares.	Tom zal nachtmerries krijgen.
	The trumpet is a musical instrument.	De trompet is een muziekinstrument.
	Nonetheless, it’s true.	Desalniettemin is het waar.
	He is responsible for it.	Hij is daarvoor verantwoordelijk.
	The situation is getting trickier.	De situatie wordt steeds listiger.
	He rather wants to sleep than study.	Hij wil veeleer slapen dan studeren.
	This rule does not apply.	Deze regel is niet van toepassing.
	Is the glass half full or half empty?	Is het glas halfvol of halfleeg?
	Tom passed away three years ago.	Tom is drie jaar geleden overleden.
	My oldest daughter’s name is Mary.	De naam van mijn oudste dochter is Mary.
	An expert is speaking.	Er is een deskundige aan het woord.
	Without his glasses, he is as blind as a bat.	Zonder zijn bril is hij zo blind als een mol.
	This failure saddens me.	Deze mislukking doet me verdriet.
	Her death stunned me.	Haar dood heeft mij verbijsterd.