Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I can switch.	Ik kan schakelen.
	A tortoise is slow.	Een schildpad is traag.
	She wants to switch.	Zij wil schakelen.
	Tom often drinks cognac.	Tom drinkt vaak cognac.
	Does he deserve that role?	Verdient hij die rol?
	He has a gun.	Hij heeft een pistool.
	The goal is purely profit.	Het doel is louter winst.
	There’s a hole in your shirt.	Er zit een gat in je shirt.
	Which one is cheaper?	Welke is goedkoper?
	Yanni needs to do this slowly.	Yanni moet dit traag doen.
	His advice is sought after.	Zijn advies is gegeerd.
	I’m afraid I have to turn you down.	Ik moet u helaas afwijzen.
	The stall sells apples.	De kraam verkoopt appels.
	There’s a spider in the bathroom.	Er is een spin in de badkamer.
	This feels like a slap in the face.	Dit voelt als een kaakslag.
	He is a big coward.	Hij is een grote lafaard.
	The refrigerator is open.	De koelkast staat open.
	Yanni is not pleased.	Yanni is niet tevreden.
	He studies maths.	Hij studeert wiskunde.
	She studies mathematics.	Zij studeert wiskunde.