Verbs (Present tense, 3rd person singular) 3 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	My brother feels fine.	Mijn broer voelt zich goed.
	My wife feels fine.	Mijn vrouw voelt zich goed.
	Yanni loves chocolate.	Yanni houdt van chocolade.
	My mother feels fine.	Mijn moeder voelt zich goed.
	My daughter feels fine.	Mijn dochter voelt zich goed.
	Not everyone likes snow.	Niet iedereen houdt van sneeuw.
	I don’t know whether you like her or not.	Ik weet het niet of je van haar houdt of niet.