Tom drinkt.
Hij drinkt melk.
jij drinkt water
Zij drinkt koffie.
Tom drinkt niet meer.
Yanni drinkt groene thee.
Uw boek ligt op tafel.
Het geld ligt op de tafel.
Hoe meer je drinkt, hoe minder je eet.
hij wordt
houdt van
Wat voor weer wordt het?
Yanni houdt van chocolade.
Zij houdt van dieren.
Het wordt een warme dag vandaag.
Niet iedereen houdt van sneeuw.
Ik weet het niet of je van haar houdt of niet.
Wacht eens!
Wacht even.
de les begint