Verbs (Present tense, 3rd person singular) 2 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Let me see the egg!	Laat mij het ei eens zien!
	Is Tom working?	Werkt Tom?
	Is he working now?	Werkt hij nu?
	Who works here?	Wie werkt hier?
	Where does he work?	Waar werkt hij?
	she does	zij doet
	he does	hij doet
	People don’t do that.	Dat doet men niet.
	But that doesn’t matter!	Maar dat doet er niet toe!
	six minus three equals three	zes min drie is drie
	two minus one equals one	twee min één is één
	ten minus five equals five	tien min vijf is vijf
	four minus two equals two	vier min twee is twee
	eight minus four equals four	acht min vier is vier
	five minus one equals four	vijf min één is vier
	four minus one equals three	vier min één is drie
	ten minus four equals six	tien min vier is zes
	six minus two equals four	zes min twee is vier
	eight minus two equals six	acht min twee is zes
	seven minus one equals six	zeven min één is zes