Verbs (Present tense, 2nd person singular) 8 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Donate blood.	Schenk bloed.
	asks oneself questions	stelt zich vragen
	He leaves the house.	Hij verlaat het huis.
	This turkey tastes good.	Deze kalkoen smaakt goed.
	The croissant tastes very good.	De croissant smaakt erg goed.
	The dog also sleeps inside.	De hond slaapt eveneens binnen.
	This shop closes at nine in the evening.	Deze winkel sluit om negen uur ’s avonds.
	Don’t pay any attention to what your father says.	Schenk geen aandacht aan wat je vader zegt.
	Tom doesn’t know when Mary will leave Boston.	Tom weet niet wanneer Mary Boston verlaat.
	Has anyone ever told you that you snore when you sleep?	Heeft iemand je ooit verteld dat je snurkt als je slaapt?
	You have nothing else to do, therefore you have foolish fancies.	Je hebt niets uit te voeren, en daarom verzin je allerlei dwaasheden
	“Actually, he is not that ugly, if you look closely at him!”	“Eigenlijk is hij toch nog zo lelijk niet, als men hem maar eens goed bekijkt!”
	“It stretches far beyond the other side of the trees, until the pastor’s garden; but I have never been there.”	“Die strekt zich nog ver aan de andere kant van het geboomte uit, tot aan de tuin van de pastoor; maar daar ben ik nog nooit geweest.”