Verbs (Present tense, 2nd person singular) 3 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Be yourself!	Wees jezelf!
	driving lesson	rijles
	driver’s license	rijbewijs
	I drive fast.	Ik rij snel.
	driving ban	rijverbod
	Just say yes.	Zeg gewoon ja.
	Drive slowly.	Rij langzaam.
	tell me something	vertel me iets
	Tell me your name.	Vertel me je naam.
	Do you speak English?	Spreek je Engels?
	Do you speak French?	Spreek jij Frans?
	Tell Tom why.	Vertel Tom waarom.
	I do not believe it.	Ik geloof het niet.
	Do you believe in love?	Geloof je in liefde?
	Which languages do you speak?	Welke talen spreek je?
	How many languages do you speak?	Hoeveel talen spreek je?
	Why do you not believe Tom?	Waarom geloof je Tom niet?
	Tell me more about yourself.	Vertel me meer over jezelf.
	You can’t win if you don’t play.	Je kan niet winnen als je niet speelt.
	Don’t let anyone know I’m here.	Vertel niemand dat ik hier ben.