Verbs (Present tense, 2nd person singular) 3 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Wait a second.	Wacht even.
	Wait a minute!	Wacht eens!
	Wait until tomorrow.	Wacht tot morgen.
	The police are waiting for you.	De politie wacht op je.
	driving lesson	rijles
	driver’s license	rijbewijs
	I drive fast.	Ik rij snel.
	Be yourself!	Wees jezelf!
	You can’t win if you don’t play.	Je kan niet winnen als je niet speelt.
	I am awaiting an agreement.	Ik wacht op een overeenkomst.
	you want	jij wilt
	Just say yes.	Zeg gewoon ja.
	What do you want Sir?	Wat wilt u meneer?
	Drive slowly.	Rij langzaam.
	The woman walks away.	De vrouw loopt weg.
	I do not believe it.	Ik geloof het niet.
	Would you like coffee or tea?	Wilt u koffie of thee?
	Do you believe in love?	Geloof je in liefde?
	Why do you not believe Tom?	Waarom geloof je Tom niet?
	You can stay as long as you want.	Je kunt blijven zolang je wilt.