Verbs (Present tense, 1st person singular) 5 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	greeting card	wenskaart
	I forget	ik vergeet
	I’m expecting him.	Ik verwacht hem.
	Your wish is my command.	Jouw wens is mijn bevel.
	Forget your trouble.	Vergeet je ellende.
	Are you expecting anybody?	Verwacht je iemand?
	She is expecting a child.	Ze verwacht een kind.
	Don’t forget to turn the light off.	Vergeet niet het licht uit te doen.
	Each time he forgets his keys.	Telkens vergeet hij zijn sleutels.
	thank you	dank u wel
	I bring	ik breng
	Do you like fish?	Hou je van vis?
	Hand it over.	Breng het mij.
	Do you wear glasses?	Draag je een bril?
	Stay right there.	Blijf daar staan.
	What kind of music do you like?	Van welke muziek hou je?
	Do you like pork?	Hou je van varkensvlees?
	Do you often wear a hat?	Draag je vaak een hoed?
	Today I’m staying at home.	Ik blijf vandaag thuis.
	Whenever I think of you, I thank God.	Telkens als ik aan u denk, dank ik God.