Verbs (past participle) 6 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	The dog is gone.	De hond is foetsie.
	The money is gone.	Het geld is foetsie.
	I got suspended.	Ik werd geschorst.
	She just left.	Ze is net vertrokken.
	We have taken office.	Wij zijn aangetreden.
	The doctor ordered rest.	De dokter heeft rust bevolen.
	He ordered me to be silent.	Hij heeft mij bevolen te zwijgen.
	Who won the game?	Wie heeft de wedstrijd gewonnen?
	Yes, there is a new one!	Ja, er is een nieuwe bijgekomen!
	The king ordered an attack.	De koning heeft een aanval bevolen.
	The new manager has stepped in.	De nieuwe manager is aangetreden.
	I went to college in Australia.	Ik ben in Australië afgestudeerd.
	I wonder whether Tom left early.	Ik vraag me af of Tom vroeg is vertrokken.
	After the start, the participants departed.	Na het startsein vertrokken de deelnemers.
	The commotion attracted much attention.	De ophef trok veel aandacht.
	The truck pulled the car with a tow rope.	De vrachtwagen trok de auto met een sleeptouw.