Verbs (past participle) 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	You’re welcome.	Graag gedaan.
	Who did that?	Wie heeft dat gedaan?
	What has Tom done?	Wat heeft Tom gedaan?
	I have not done that.	Ik heb dat niet gedaan.
	Tom didn’t do it.	Tom heeft het niet gedaan.
	What have you done today?	Wat heb je vandaag gedaan?
	Why did Yanni do that?	Waarom heeft Yanni dat gedaan?
	hasn’t been	is niet geweest
	Have you been there?	Ben je daar geweest?
	I have never been there.	Ik ben er nooit geweest.
	I went to school yesterday.	Ik ben gisteren naar school geweest.
	I’ve never done anything important.	Ik heb nooit iets belangrijk gedaan.
	Have you done your assignment yet?	Heb je je opdracht al gemaakt?
	Why didn’t you come by bus?	Waarom ben je niet met de bus gekomen?
	I’ve made a lot of new friends.	Ik heb veel nieuwe vrienden gemaakt.
	I made a lot of new friends this year.	Ik heb dit jaar veel nieuwe vrienden gemaakt.
	Did you find out where Tom lives?	Ben je erachter gekomen waar Tom woont?
	How did you find out where I live?	Hoe ben je erachter gekomen waar ik woon?
	Heaven knows what there was in the bed!	De hemel mag weten, wat er in het bed geweest is!
	I have never been to the United States.	Ik ben nooit in de Verenigde Staten geweest.