Verbs (infinitives) 6 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	She didn’t come to work today.	Ze is vandaag niet komen werken.
	We can go shopping later.	We kunnen later gaan winkelen.
	I didn’t go shopping yesterday.	Ik ben gisteren niet gaan winkelen.
	Everyone wants to pay as little as possible.	Iedereen wil zo weinig mogelijk betalen.
	Did you all go shopping together?	Zijn jullie allemaal samen gaan winkelen?
	to meet (long form)	te ontmoeten
	I will fill them in now.	Ik zal ze nu invullen.
	to distinguish (long form)	te onderscheiden
	She wasn’t able to meet him.	Ze kon hem niet ontmoeten.
	I will fill them in today.	Ik zal ze vandaag invullen.
	Why does this keep happening?	Waarom blijft dit gebeuren?
	What’s going to happen to Yanni?	Wat gaat er met Yanni gebeuren?
	These kinds of mistakes happen a lot.	Dit soort fouten gebeuren veel.
	I will fill them in tomorrow evening	ik zal ze morgenavond invullen
	These kinds of mistakes don’t happen often.	Dit soort fouten gebeuren niet vaak.