Verbs (infinitives) 55 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to boast (long form)	te opscheppen
	I want to check out.	Ik wil vertrekken.
	We have to get off here.	Hier moeten we uitstappen.
	He violated a law.	Hij heeft een wet overtreden.
	Don’t let your zeal drop.	Laat uw ijver niet verslappen.
	Yanni heard Skura screaming.	Yanni hoorde Skura schreeuwen.
	Smartphones hinder education	Smartphones belemmeren opvoeding
	I can’t condone what you did.	Ik kan hetgeen je deed niet goedkeuren.
	I do not know whether to accept or to refuse.	Ik weet niet of ik het zou aanvaarden of afwijzen.
	Boldi kept tripping over his own feet.	Boldi bleef maar over zijn eigen voeten struikelen.