te versterken
te vereffenen
te garanderen
te vermoorden
Tom zal verbeteren.
aan het verspillen
Je mag dit niet verprutsen.
Tom zal het zich herinneren.
Ik kan me je naam niet herinneren.
Ik wist dat je het ging verprutsen.
Ik weet dat ik mijn Nederlands moet verbeteren.
Te midden hiervan zat in haar nest een eend, die haar jongen moest uitbroeden; maar het begon haar bijna te vervelen, zo lang duurde het, eer de jongen uitkwamen.
En de kater, die zij haar zoontje noemde, kon een hoge rug zetten en spinnen; hij gaf zelfs vonken van zich, maar dan moest men zijn haar de verkeerde kant opstrijken.