Verbs (infinitives) 22 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to answer (long form)	te beantwoorden
	to discuss (long form)	te discussiëren
	He wants to join.	Hij wil graag aanschuiven.
	I cannot imagine it.	Ik kan het me niet voorstellen.
	I don’t want to work with Tom.	Ik wil niet met Tom samenwerken.
	We won’t win unless we work together.	We winnen niet, tenzij we samenwerken.
	We are not allowed to join today.	We mogen niet aanschuiven vandaag.
	Nobody can answer this question.	Niemand kan deze vraag beantwoorden.
	My position is that we need to cooperate.	Mijn stelling is dat we moeten samenwerken.
	May I join your meeting?	Mag ik aanschuiven bij jullie vergadering?
	We discussed how we could organize the party.	We bespraken hoe we het feest konden organiseren.
	Nevertheless, the topic is worth discussing.	Desalniettemin is het thema het discussiëren waard.
	The teacher will encourage the students to ask questions.	De leraar zal de leerlingen aanmoedigen om vragen te stellen.
	“I had never imagined such happiness, when I was still an ugly duckling!”	«Zoveel geluk had ik mij niet kunnen voorstellen, toen ik nog een lelijk eendje was!»
	to go skiing	gaan skiën
	We’re going skiing tomorrow.	We gaan skiën morgen.