Verbs (infinitives) 2 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to keep (long form)	te houden
	love (plural)	houden van
	We love each other.	We houden van elkaar.
	he didn’t know how to behave himself	het wist zelf niet, hoe het zich zou houden
	Anybody could do this.	Iedereen zou dit kunnen.
	Can we sit outside?	Kunnen we buiten zitten?
	Can we sit in the sun?	Kunnen we in de zon zitten?
	to stand (long form)	te staan
	Can we sit there?	Kunnen we daar zitten?
	to eat (long form)	te eten
	What do you want to eat?	Wat wil je eten?
	You must eat well.	Je moet goed eten.
	I shouldn’t have eaten that.	Ik had dat niet moeten eten.
	Who would you recommend?	Wie zou je aanbevelen?
	Can you recommend anything?	Kan je iets aanbevelen?
	I can recommend this book to you.	Ik kan je dit boek aanbevelen.
	to want (long form)	te willen
	You shouldn’t eat to excess.	Je mag niet te veel eten.
	I would like to see that.	Ik zou dat wel eens willen zien.
	I would like to see her every day.	Ik zou haar elke dag willen zien.