Verbs (infinitives) 16 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	“You are terribly ugly!” the wild ducks said; “But we don’t care as long you don’t marry someone within our family!”	“Je bent verschrikkelijk lelijk!” zeiden de wilde eenden; “maar dat kan ons niet schelen, als je maar niet met iemand van onze familie trouwt!”
	to carry (long form)	te voeren
	to wear (long form)	te dragen
	to blow (long form)	te waaien
	to dive (long form)	te duiken
	to look for a job	werk zoeken
	We’re building a wall.	We bouwen een muur.
	We build houses.	Wij bouwen huizen.
	I want to look for a job.	Ik wil een baan zoeken.
	to make something public	aan de grote klok hangen
	to be in two minds	op twee gedachten hinken
	He was caught lying.	Hij werd betrapt op liegen.
	That bridge took nearly three years to build.	Het bouwen van deze brug duurde drie jaar.
	Agreed, as long as the wind doesn’t start blowing.	Akkoord, zolang het niet begint te waaien.
	Tom and Mary claim that they never lie to each other.	Tom en Maria beweren dat ze nooit tegen elkaar liegen.