Verbs (infinitives) 10 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to pose (long form)	te stellen
	to marry (long form)	te trouwen
	to purr (long form)	te spinnen
	to pee (long form)	te plassen
	to introduce (long form)	voor te stellen
	to leave (long form)	te vertrekken
	I would like to be married.	Ik zou graag trouwen.
	They never showed up.	Ze kwamen niet opdagen.
	I’ll consider it.	Ik zal het overwegen.
	to start your own business	een eigen zaak beginnen
	You’ve got to start somewhere.	Je moet ergens beginnen.
	We’ve got to start somewhere.	We moeten ergens beginnen.
	We have to start at once.	We moeten meteen beginnen.
	Will you be leaving tomorrow?	Ga je morgen vertrekken?
	Nobody else showed up.	Niemand anders kwam opdagen.
	He turned up an hour later.	Hij kwam een uur later opdagen.
	Why don’t we start without Tom?	Waarom beginnen we niet zonder Tom?
	We are thinking of buying some new furniture.	We overwegen nieuwe meubels te kopen.
	The problem can occur at any time.	Het probleem kan op elk moment optreden.
	When will the next concert happen?	Wanneer zal het volgende concert optreden?