Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	he becomes	hij wordt
	to play (long form)	te spelen
	to work (long form)	te werken
	Be yourself!	Wees jezelf!
	She wants to do it.	Ze wil het doen.
	It’s already summer.	Het is al zomer.
	What is the date?	Wat is de datum?
	the class begins	de les begint
	to go to the movies	naar de film gaan
	Tom helps Mary.	Tom helpt Maria.
	She looked behind.	Ze keek erachter.
	I need to sleep.	Ik moet slapen.
	sleeping	aan het slapen
	May I have a bottle of juice?	Mag ik een fles sap?
	Yanni is a customer.	Yanni is een klant.
	May I have a bottle of wine?	Mag ik een fles wijn?
	Who is that boy?	Wie is die jongen?
	I’m looking for an old man.	Ik zoek een oude man.
	I’ll eat in a moment.	Straks ga ik eten.
	to go shopping	gaan winkelen