Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to prepare	voor te bereiden
	skipping rope	touwtjespringen
	Do you have cauliflower?	Heb je bloemkool?
	The pussycat is a pet.	De poes is een huisdier.
	save beneficiary	bewaar begunstigde
	as discussed	zoals besproken
	I’m sick.	Ik ben misselijk.
	Smoking kills.	Roken is dodelijk.
	the jobs I have had	de jobs die ik heb gehad
	Can you understand me?	Kun je me verstaan?
	What is your postcode?	Wat is je postcode?
	Listen to the sentence.	Luister naar de zin.
	I am annoying.	Ik ben vervelend.
	She took one out!	Zij haalde er een uit!
	to establish a budget	een budget opmaken
	People lived in villages.	Men leefde in dorpen.
	She sang with passion.	Ze zong met hartstocht.
	He judges harshly.	Hij vonnist streng.
	It defies all logic.	Het tart alle logica.
	Horses run fast.	Paarden rennen snel.