Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I need some petrol.	Ik heb benzine nodig.
	I’m from England.	Ik kom uit Engeland.
	Breakfast is ready.	Het ontbijt is gereed.
	I fastened my belt.	Ik gespte mijn riem vast.
	You’ve never liked me, have you?	Je hebt me nooit gemogen, hè?
	That’s slander, lies.	Dat is laster, leugens.
	Do you serve alcohol?	Serveert u alcohol?
	Can you prove it?	Kunt u dat bewijzen?
	No one sits in the front.	Niemand zit vooraan.
	I’ve taken the first step.	Ik zette de eerste stap.
	to obstruct (long form)	te verhinderen
	municipal authorities	gemeentebesturen
	corresponds to	beantwoordt aan
	Where did you buy that bag?	Waar heb je die tas gekocht?
	Can I book a table?	Kan ik een tafel boeken?
	Can I book a seat?	Kan ik een stoel boeken?
	Owls are cute.	Uilen zijn schattig.
	There were a lot of flies.	Er waren veel vliegen.
	She is right after all.	Ze heeft immers gelijk.
	But the poor duckling that had hatched last and looked so ugly was bitten, bumped and fooled by both the ducks and the chickens.	Maar het arme eendje, dat het laatst uit het ei gekomen was en er zo lelijk uitzag, werd gebeten, gestoten en voor de gek gehouden, en dat zowel door de eenden als door de kippen.