Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	“The world is so big!” all the young ones said; because now they had much more space than in the egg.	“Wat is de wereld toch groot!” zeiden al de jongen; want nu hadden zij heel wat meer plaats dan in het ei.
	It’s poison.	Het is gif.
	What’s your name? (formal)	Hoe heet u?
	the regret	de spijt
	waiting room	wachtzaal
	What is your name?	Hoe heet je?
	My name is John.	Ik heet Jan.
	to call (long form)	te bellen
	Where’s your husband?	Waar is je man?
	This is my sister.	Dit is mijn zus.
	starting gun	startschot
	I’m sorry.	Het spijt me.
	This is my husband.	Dit is mijn man.
	to rain (long form)	te regenen
	to pee (long form)	te plassen
	Is there warm water?	Is er warm water?
	He is angry.	Hij is nijdig.
	I’m injured.	Ik ben gewond.
	Are you still busy?	Ben je nog bezig?
	to resign	ontslag nemen