Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to see (long form)	te zien
	I’m free now.	Ik heb nu tijd.
	She could see into the room.	Zij kon in de kamer zien.
	What day is it?	Welke dag is het?
	It’ll be fine.	Het komt wel goed.
	I’ll be back soon.	Ik ben zo terug.
	Yanni went back to his room.	Yanni ging terug naar zijn kamer.
	What else does Tom want?	Wat wil Tom nog meer?
	Tom was my father.	Tom was mijn vader.
	Where is his father?	Waar is zijn vader?
	How is your dad?	Hoe gaat het met je vader?
	I’m still alive.	Ik ben nog in leven.
	No one knows how long they’ll live.	Niemand weet hoe lang hij zal leven.
	“Do you think that this is the whole world?” the mother said.	“Denk je, dat dit de hele wereld is?” zei de moeder.
	I said nothing.	Ik zei niets.
	but she said nothing	maar ze zei niets
	Who’s first?	Wie is de eerste?
	I’ll come back.	Ik kom terug.
	I’ll be right back.	Ik kom zo terug.
	Why don’t you come?	Waarom kom je niet?