Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to simplify (long form)	te vereenvoudigen
	The poor duckling was teased by all; even his sisters were angry with him and kept saying, “If only the cat grabbed you, you ugly creature!”	Het arme eendje werd door allen geplaagd; zelfs zijn zusters waren kwaad op hem en zeiden steeds: “Mocht de kat je maar beetpakken, jou lelijk schepsel!”
	Mum, can elephants fly?	Mama, kunnen olifanten vliegen?
	it is more annoying	het is wel vervelender
	Take me there, please.	Breng me erheen, alstublieft.
	We’re moving tomorrow.	We gaan morgen verhuizen.
	to be retired	gepensioneerd zijn
	Yanni protected Skura.	Yanni beschermde Skura.
	There are a lot of taxis in the city.	Er zijn veel taxi’s in de stad.
	Where are the passports?	Waar zijn de paspoorten?
	Tom’s grandfather was a slave.	Toms grootvader was een slaaf.
	They heard the lock creaking.	Ze hoorden het slot knarsen.
	to queue for hours	urenlang aanschuiven
	The moon was above the horizon.	De maan stond boven de horizon.
	I like to be submissive.	Ik ben graag onderdanig.
	Flattery will get you nowhere.	Met vleierij bereik je niets.
	intermediate to advanced	gemiddeld tot gevorderd
	Tom chopped down the branch with an ax.	Tom hakte de tak met een bijl af.
	Tom broke off a twig from the branch.	Tom brak een twijg af van de tak.
	He cut off a branch from the tree.	Hij knipte een tak van de boom.