samen
samenwonen
Zijn jullie allemaal samen gaan winkelen?
Yanni en Skura waren gelukkig samen.
We gingen samen winkelen.
nauw samen
We deden alles samen.
samenspraak
Tom en Mary lunchen niet vaak samen.
Toms ouders bleven alleen samen ter wille van de kinderen.
Ze reden samen op de tandem.
En ook onze vorstin die samen met koning Filip de wedstrijd vanop de tribune volgde, ging volledig uit haar dak.