Kun je me alsjeblieft een stuk brood geven?
Je moet het goede voorbeeld geven.
Je moet het goede voorbeeld geven voor je kinderen.
Waarom geven we Tom geen kans?
We moeten Tom nog een kans geven.
Ze zullen me een schatting geven.
een rondje geven
Ik zal je een demonstratie geven.
De eenden beten het, en de kippen pikten het, en de meid, die de beesten eten moest geven, schopte het.
Aalmoezen geven verarmt niet.