"think (1st person singular)" Practice Dutch lesson

Learn

Recording	English	Dutch Sort descending	Status
	think (1st person singular)	denk
	Do you think we also just heard a centaur?	Denk je dat we daarnet ook een centaur hoorden?
	Do you think maybe she would like to swim, and to let the water splash over her head?	Denk je misschien, dat zij plezier heeft om te zwemmen en het water boven haar hoofd uit te laten spatten?
	I think that’s very important.	Ik denk dat dat heel belangrijk is.
	I think this is my bicycle.	Ik denk dat dit mijn fiets is.
	I think what you’re saying is true.	Ik denk dat het waar is wat je zegt.
	I think I hear a baby crying.	Ik denk dat ik een baby hoor wenen.
	I think that I can find Tom.	Ik denk dat ik Tom kan vinden.
	I think you’re old enough.	Ik denk dat je oud genoeg bent.
	I’m guessing you didn’t buy this yourself.	Ik denk dat jij dit niet zelf hebt gekocht.
	I think home education is a reasonable educational choice.	Ik denk dat thuisonderwijs een redelijk educatieve keuze is.
	I think Tom is in his garden.	Ik denk dat Tom in zijn tuin is.
	I think we need to set some limits.	Ik denk dat we enkele limieten moeten stellen.
	I think a quarter of an hour.	Ik denk een kwartier.
	I think so.	Ik denk het.
	I don’t think that was a wise decision.	Ik denk niet dat dat een verstandige beslissing was.
	I don’t think that’s a good investment.	Ik denk niet dat het een goede investering is.
	I don’t think it was a coincidence	ik denk niet dat het toeval was
	I don’t think anyone would want to read this book a second time.	Ik denk niet dat iemand dit boek een tweede keer zou willen lezen.
	I don’t think your mother likes him.	Ik denk niet dat je moeder hem leuk vindt.