"that" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Is that new?	Is dat nieuw?
	Who did that?	Wie heeft dat gedaan?
	I thought you cared about Tom.	Ik dacht dat je om Tom gaf.
	I have not done that.	Ik heb dat niet gedaan.
	Why did Yanni do that?	Waarom heeft Yanni dat gedaan?
	That isn’t difficult.	Dat is niet moeilijk.
	That will do.	Dat is wel genoeg.
	That book is old.	Dat boek is oud.
	I like that.	Ik vind dat leuk.
	How are you doing that with your hand?	Hoe doe je dat met je hand?
	I shouldn’t have eaten that.	Ik had dat niet moeten eten.
	I think you’re old enough.	Ik denk dat je oud genoeg bent.
	You said that it was important.	Je zei dat dat belangrijk was.
	I think that’s very important.	Ik denk dat dat heel belangrijk is.
	I would like to see that.	Ik zou dat wel eens willen zien.
	That’s the last thing we need.	Dat is het laatste dat we nodig hebben.
	And yet she said she was a true princess.	En toch zei zij, dat ze een echte prinses was.
	Even if I wanted to, I couldn’t do that.	Zelfs als ik het zou willen, zou ik dat niet kunnen doen.
	That is true.	Dat is waar.
	Now, that we will soon find out!	Nu, dat zullen we wel eens te weten komen!