eens
nog eens
er was eens
Hij was eens hier.
Laat mij het ei eens zien!
Nu, dat zullen we wel eens te weten komen!
Ik zou dat wel eens willen zien.
vraag er de kater maar eens naar
“Wil je dat nu wel eens laten?” zei de moeder.
Ga eens in mijn schoenen staan.
Wacht eens!
Zie eens! Zo!
Vertel mij eens iets over jezelf.
Dat zullen wij eens proberen!
ik zou wel willen, dat je dat eens wat anders kon maken
Proef eens.
“Laat mij het ei, dat niet wil opengaan, eens zien!” zei de oude eend.
“Hoor eens, kameraad!” zeiden zij; “je bent zo lelijk, dat je goed bij ons past.”
Er was eens een prins, die met een prinses wilde trouwen; maar het moest een echte prinses zijn.
Tegen de morgen vlogen de wilde eenden op en bekeken haar nieuwe kameraad eens.