"small" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	small	klein
	The room is small.	De kamer is klein.
	The table is small.	De tafel is klein.
	This house is small.	Dit huis is klein.
	a small restaurant	een klein restaurant
	he has a small head	hij heeft een klein hoofd
	This hat is too small for you.	Deze hoed is te klein voor jou.
	in a small hotel	in een klein hotel
	The balcony is small.	Het balkon is klein.
	a small yard	een klein erf
	Suddenly she felt tiny, worthless and miserable.	Plotseling voelde ze zich zeer klein, waardeloos en ellendig.
	a small meadow	een klein weiland
	I’m rather small	Ik ben nogal klein
	a sweet, small, black kitten	een lief, klein, zwart katje
	a small implant	een klein implantaat
	a little bit of yeast	een klein beetje zuurdeeg
	a small bottle of bright red nail polish	een klein flesje knalrode nagellak
	a little guy with mouse-coloured hair	een klein ventje met muiskleurig haar
	A lot of women buy shoes one size too small, because they find them prettier.	Veel vrouwen kopen schoenen een maat te klein, omdat ze dat mooier vinden.
	In the cold and darkness, a poor little girl, with a bare head and barefoot roamed through the streets.	In deze koude en in deze duisternis liep op straat een klein, arm meisje blootshoofds en barrevoets.