"sit (singular)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He is in the car.	Hij zit in de auto.
	I’m in my car.	Ik zit in mijn auto.
	Who is behind it?	Wie zit erachter?
	sitting area	zithoek
	What’s in this box?	Wat zit er in deze doos?
	What’s in these boxes?	Wat zit er in deze dozen?
	What’s tormenting you?	Wat zit je dwars?
	What’s wrong?	Wat zit je dwars?
	Is something bothering you?	Zit je iets dwars?
	What’s bothering her?	Wat zit haar dwars?
	But that doesn’t bother him one bit.	Maar dat zit hem niet dwars.
	This has been on my mind for a long time.	Dit zit me al een hele tijd dwars.
	There’s a hole in the bucket.	Er zit een gat in de emmer.
	Is it in the cabinet?	Zit het in de kast?
	There is a sharp bend in the road.	Er zit een scherpe bocht in de weg.
	Is this line straight or is there a curve in it?	Is deze lijn recht of zit er een bocht in?
	He is all alone abroad.	Hij zit moederziel alleen in het buitenland.
	There’s a hole in my coat.	Er zit een gat in mijn jas.
	The bread is in the oven.	Het brood zit in de oven.
	Tom is still at his desk.	Tom zit nog steeds aan zijn bureau.