Ik vind de winkel niet leuk.
het postkantoor
Tom zet zijn klanten soms af.
We hebben veel klanten verloren.
Mijn moeder kwam terug van de winkel.
Ik wil mijn klanten niet verliezen.
Haar functie is om klanten te helpen.
de koopman
de winkelramen
de boodschappen
boodschappen doen
Deze winkel verkoopt groenten.
Hij verkoopt allerlei producten.
Er is maar één winkel die dit boek verkoopt.
Koop het boek.
de handtas
de markten
een handtas
Dat huis is niet te koop.
deze was nog groter en prachtiger dan die, welke zij door de glazen deur bij de rijke koopman gezien had.