Restaurant 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	a kitchen	een keuken
	kitchen clock	keukenklok
	the dish	het gerecht
	a dish	een gerecht
	main course	hoofdgerecht
	I’ll bring wine.	Ik zal wijn brengen.
	Can I see in the kitchen?	Mag ik de keuken zien?
	I want a dish with fish.	Ik wil een gerecht met vis.
	I want a dish containing chicken.	Ik wil een gerecht met kip.
	I want a dish containing bread.	Ik wil een gerecht met brood.
	My mother is in the kitchen.	Mijn moeder staat in de keuken.
	I want a dish containing eggs.	Ik wil een gerecht met eieren.
	wine list	wijnkaart
	another restaurant	een ander restaurant
	I found this restaurant by chance.	Ik vond dit restaurant toevallig.
	I drink a lot of wine.	Ik drink veel wijn.
	When are we going to the restaurant?	Wanneer gaan we naar het restaurant?
	we all go to a restaurant	we gaan allemaal naar een restaurant
	I am happy to have lunch at the restaurant.	Ik ben blij dat ik in het restaurant kan lunchen.
	a knife	een mes