Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	My wife feels fine.	Mijn vrouw voelt zich goed.
	How do I get to the train station?	Hoe kom ik bij het station?
	We’ve already learned a lot.	We hebben al veel geleerd.
	My mother feels fine.	Mijn moeder voelt zich goed.
	My daughter feels fine.	Mijn dochter voelt zich goed.
	It’s a very long flight.	Het is een hele lange vlucht.
	How many languages do you want to learn?	Hoeveel talen wil je leren?
	I would just go to town.	Ik zou gewoon naar de stad gaan.
	I must talk to him or her	ik moet met hem of haar praten
	I learnt it at school.	Ik heb het op school geleerd.
	I’m afraid that I don’t understand that.	Ik ben bang dat ik dat niet begrijp.
	She loves animals.	Zij houdt van dieren.
	My father is a milkman.	M’n vader is melkboer.
	I don’t want to talk about it anymore.	Ik wil er niet meer over praten.
	Eat, for you are hungry.	Eet, want jullie hebben honger.
	Not everyone likes snow.	Niet iedereen houdt van sneeuw.
	How many languages have you studied?	Hoeveel talen heb je geleerd?
	We need a response.	Wij hebben een antwoord nodig.
	They have a tortoise.	Zij hebben een schildpad.
	When are we going to the restaurant?	Wanneer gaan we naar het restaurant?