Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Where’s the mirror?	Waar is de spiegel?
	Would you like some popcorn?	Wil je wat popcorn?
	I fear retaliation.	Ik vrees vergelding.
	She’s doing her homework.	Ze doet haar huiswerk.
	Why do you want to dance?	Waarom wil je dansen?
	There’s a hole in my coat.	Er zit een gat in mijn jas.
	That sounds lovely.	Dat klinkt prachtig.
	many purple thistles	veel paarse distels
	Do you often wear a hat?	Draag je vaak een hoed?
	I did not have time.	Ik heb geen tijd gehad.
	He is Italian.	Hij is Italiaans.
	No, I don’t understand you.	Nee, ik versta je niet.
	Don’t talk to her right now.	Praat nu niet met haar.
	I’ve lost my job.	Ik ben mijn baan kwijt.
	I have a headache.	Ik heb hoofdpijn.
	I want to enjoy it.	Ik wil ervan genieten.
	I like this shirt.	Ik vind dit shirt leuk.
	their displeasure	hun ongenoegen
	Our bones are white.	Onze botten zijn wit.
	Her brother is called Peter.	Haar broer heet Peter.