"or" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	all or nothing	alles-of-niets
	The question is whether he can do it or not.	De vraag is of hij het kan doen of niet.
	True or false?	Waar of niet waar?
	Coffee or tea?	Koffie of thee?
	I don’t know if Tom eats meat or not.	Ik weet niet of Tom vlees eet of niet.
	My place or yours?	Bij mij thuis of bij jou?
	I don’t know if she likes me or not.	Ik weet niet of ze mij leuk vindt of niet.
	I don’t know whether you like her or not.	Ik weet het niet of je van haar houdt of niet.
	She’s lost, isn’t she?	Ze is verdwaald, of niet?
	Line twelve or line five?	Lijn twaalf of lijn vijf?
	Who’s shorter, Tom or Mary?	Wie is kleiner, Tom of Mary?
	I wonder whether Tom is alive.	Ik vraag me af of Tom nog leeft of niet.
	Window or aisle?	Raamplaats of gangplaats?
	Do you shave with shaving cream or soap?	Scheer je met scheerschuim of zeep?
	Try your best to lay eggs, or to purr or let sparks come out of your body.	Doe je best maar om eieren te leggen of te spinnen of vonken uit je lijf te laten komen.
	Is this line straight or is there a curve in it?	Is deze lijn recht of zit er een bocht in?
	Would you like coffee or tea?	Wilt u koffie of thee?
	Is the glass half full or half empty?	Is het glas halfvol of halfleeg?
	The poor duckling did not know what to do	Het arme eendje wist niet, hoe het zich zou wenden of keren
	whether he likes to swim in the water, or to dive under it	of hij er van houdt, in het water te zwemmen of onder te duiken