Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	office allowance	kantoorvergoeding
	I have a double chin.	Ik heb een onderkin.
	his favourite colour	zijn favoriete kleur
	We have to wait for Tom.	We moeten op Tom wachten.
	Did you eat garlic?	Heb je knoflook gegeten?
	both French and Dutch	zowel Frans als Nederlands
	I can’t speak Dutch.	Ik spreek geen Nederlands.
	I speak some French.	Ik spreek een beetje Frans.
	ran to their parents	liepen naar hun ouders toe
	a worn-out marriage	een versleten huwelijk
	national defense	landsverdediging
	the importance of technology	het belang van technologie
	She really likes cats a lot.	Ze houdt heel erg van katten.
	The police are looking for the robber.	De politie is op zoek naar de dief.
	He gave me an example.	Hij gaf me een voorbeeld.
	Did you guys order pizza?	Hebben jullie pizza besteld?
	I used to drink beer.	Ik was gewend om bier te drinken.
	Tom doesn’t live around here.	Tom woont hier niet in de buurt.
	went to the bedroom	ging naar de slaapkamer
	Is that what happened with Tom?	Is dat wat er met Tom is gebeurd?