Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	rapid response team	Mobiele Urgentiegroep
	a sweet little black cat	een lieve, kleine, zwarte kat
	the candlelight	het kaarslicht
	the strangers	de vreemdelingen
	He made it public.	Hij hing het aan de grote klok.
	I’ll be flying to Boston.	Ik ga naar Boston vliegen.
	Who built your house?	Wie heeft je huis gebouwd?
	He looked for his keys.	Hij zocht zijn sleutels.
	personal information	persoonlijke gegevens
	Don’t make fun of foreigners.	Spot niet met vreemdelingen.
	software applications	software toepassingen
	I need a distraction.	Ik heb afleiding nodig.
	His speech lasted an hour.	Zijn betoog duurde een uur.
	I have fifty euros in my pocket.	Ik heb vijftig euro in mijn zak.
	The bill please.	De rekening alstublieft.
	seventy-nine percent (79%)	negenenzeventig procent
	This is a picture of my school.	Dit is een foto van mijn school.
	Tom will explain it to you.	Tom zal het je uitleggen.
	His suit has a pinstripe.	Zijn pak heeft een krijtstreep.
	suicide note	afscheidsbrief